In het voorjaar van 2009 stond mijn wereld stil. Ik kreeg de K-diagnose. Ik kon het dagenlang niet geloven. Kanker en ik? Dat was toch geen match? Ik verdacht de deskundigen ervan een fout te hebben gemaakt en wachtte zo’n twee weken na de diagnose op een telefoontje, dat ze zich hadden vergist. Ik nam me voor niet boos te worden, als ik zou worden gebeld. Het telefoontje kwam niet…
Maandag 13 juli 2009 stapte ik moedig het Virga Jesse Ziekenhuis te Hasselt binnen om te starten met mijn behandeling. Ik werd drie weken opgenomen en zou dat dan nog vijf keer herhalen. Elke keer met zo’n twee weken ertussenin om thuis op adem te komen. Ik liet gezin met een dochter van zes en een zoon van vier voor weken alleen thuis bij mijn man. Ik nam afscheid van mijn werkomgeving en mijn sociale omgeving. De behandeling van enkele maanden hield in, dat mijn weerstand zodanig laag zou worden, dat ik zowel in het ziekenhuis als ook thuis maar een beperkt aantal mensen zou gaan zien. In isolatie, voor mijn eigen gezondheid. Vergelijk het maar met de maatregelen tijdens de coronapandemie.
Vrienden vroegen aan mij om op social media mijn verhalen te delen, zodat ze me konden volgen. Ik hield het een week vol. Wat een ellende was het. Ik had geen zin om dagelijks verslag te doen van wat er was gebeurd en hoe ik me voelde, zo vrolijk was dat niet. Ik had het er zelf al moeilijk genoeg mee. Toch ging ik schrijven. Mijn lieve echtgenoot maakte elke dag de reis naar Hasselt en ik vertelde hem dan wat ik had meegemaakt. Kleine anekdotes, kleine gelukjes. Dat kon gaan over het eten of over lieve woorden van een verpleegkundige. Hij moedigde mij aan om dat toch op te schrijven, om te bewaren voor later.
Vaak heb ik eraan gedacht mijn verhalen te delen. Ik heb ze al een paar keer op mijn website geplaatst om ze vervolgens weer te verwijderen. Er zit een gevoel van schaamte omheen om de verhalen te delen omdat ik er zelf een hekel aan heb van die overlevingsverhalen te lezen. Zo’n Alpe d’HuZes verhaal. Ik vind ze vaak overdone en hou er niet van om gezien te worden als een ‘survivor’. Ook wil ik niet de eeuwige kankerpatiënt blijven, want dan ben ik kanker en dat is niet zo. Je hebt het of je had het, maar je bent het in ieder geval niet. Ook deinzen mensen terug of zijn zodanig onder de indruk, dat ze jou niet meer zien, maar enkel en alleen jouw K-verhaal.
Toch blijft het knagen dat ik ze niet deel. Degenen die ik in die periode om mij heen had, vertelden me met bewondering te kijken naar hoeveel kracht ik uitstraalde. Als ik vertelde over het ziekenhuis, dan leek het zelfs alsof ik anderen iets gaf. Zelfs mijn eigen moeder was verbaasd over mijn weerbaarheid en veerkracht. Gedurende een poging te reïntegreren op mijn werk bleef de senior HRM maar vragen om mijn verhalen te delen via het personeelsblad. Hij was onder de indruk van mijn uitstraling van kracht en zag dat als een voorbeeld voor anderen. Zo prees ook een psycholoog mijn ‘coping’, al had ik daar zelf niet zoveel aan. Ik kon toen niet echt tot me laten doordringen dat ik met mijn verhalen misschien anderen kon verlichten en stopte ze in een map, ver weg in een kast. Ik was nog steeds een slachtoffer en had niet door hoeveel leiderschap er in mij zelf zat. Ik weet alles wat goed ging vooral aan anderen.